Hij staat aan de overkant van het pad met een pakje voor nummer 18. Niemand thuis. Met zijn rug tegen de voordeur gedrukt, probeert hij de striemende regen te ontwijken. Opeengepakte, gitzwarte wolken legen zich als een stortbak, windvlagen jagen een gieter over het pad. Ik doe mijn voordeur open en wenk hem.
‘Wilt u het pakje aannemen?’, roept hij.
‘Nee, maar kom binnen, je wordt daar drijfnat.’
Druipend stapt hij mijn halletje binnen. Een verzopen kat op mijn mat. Ik neem het pakje voor de buren aan, iets met Music Box. Het is zuidwesten wind, de regen slaat door de openstaande voordeur naar binnen. Als ik naar beneden kijk zie ik zijn voeten en hoe zich op de deurmat al snel een kleine waterplas vormt. Zijn zwarte Nikes zijn doorweekt, van de rechterschoen is het rubber aan de zijkant los. Regendruppels glijden langs de rug van zijn NorthFace naar beneden; de jas doet wat hij moet doen. Vanaf zijn heupen is zijn jeans doorweekt.
Zo raken we op nog geen anderhalve vierkante meter in gesprek. Hij doorweekt, ik nog in mijn ochtendjas, het vochtige pakje voor de buren in mijn hand. Hij vertelt over de evenementen organisatie waar hij normaal werkt maar dat hij -je snapt waarom- nu al meer dan een jaar dit werk doet.
‘Het betaalt de rekeningen, maar dan ook maar net.’
‘Een sportschool is bij dit werk gelukkig niet nodig’, zeg ik in een poging het gesprek luchtig te houden. Ik kijk naar hem. Ingevallen wangen, het haar in een knotje op het achterhoofd. Voor iemand die veel buiten loopt, ziet hij er bleek uit. Hij zou mijn zoon kunnen zijn.
‘Juist wel. Het is klote dat die dicht zijn. Ik heb dat nodig. Om hier overeind te blijven.’
Hij tikt met zijn wijsvinger op zijn rechter slaap.
‘Soms denk ik hoe lang houd ik dit nog vol?’
Op nog geen anderhalve vierkante meter, als de weergoden een ander plan hebben dan jij en een escape niet mogelijk is, wordt een gesprek al snel intiem.
‘Ik ben ZZPer. Ik moest iets doen, mentaal begon ik gek te worden. Ik mis mijn werk, mijn collega’s, de scene.’
Hij praat over Paradiso, de Melkweg, het contact met artiesten. Ik over mijn theatergroep, afgelaste voorstellingen, en mijn ziel die wil spelen. Hij knikt. Ja. Dat. Geen u, geen mevrouw. Alleen je en jij.
Cultuurliefhebber. Ondernemer in Covidtijden. Mens.
‘Waarom zijn theaters en musea nog steeds dicht en mag je in IKEA alweer ongehinderd rondlopen?’, vraagt hij. ‘Nergens is het zo goed geregeld als in onze sector.’
Hij kijkt me kort aan. Ik knik. Verregende ziel die naar zon en droogte verlangt, naar werk. Zinvol werk.
We staren door de open deur naar buiten waar regen het voegwerk van de huizen test.
‘Ooit gaat het over’, zeg ik en werp een blik op de donkere, langzaam wegtrekkende stapelwolken.
‘Dat is nog mijn grootse angst, dat het nooit meer overgaat. Met al die mutaties en dat testen. Dat is de nekslag. Niemand durft nog te investeren. Niemand weet wat er komen gaat.’
Buiten druppelt het inmiddels, de zon doet een flauwe poging door te breken. Hij kijkt naar boven, naar de opklarende lucht en stapt naar buiten.
‘Dank je dat ik even mocht schuilen’, zegt hij.
Op mijn deurmat ligt een grote, donkere vlek.