okt 02

Sabine staarde naar de lege bodem van haar reistas, in de hoop dat haar badpak als een konijn uit de hoge hoed alsnog tevoorschijn zou komen. Het blauwe sportbadpak met oranje strepen dat ze had gekocht toen ze vier jaar eerder uit Nederland vertrok. Alsof er op een party eiland geen badpak te vinden zou zijn. Bovendien zwom ze er niet vaak; de oceaan boezemde haar angst in. Zonder bodem, zonder vaste grond onder haar voeten was ze overgeleverd aan haar nukkige, onvoorspelbare golven. Dat badpak zat gewoontegetrouw in haar reistas -voor het geval dat-, samen met  de lichtgewicht fiber handdoek en haar zwembril. Het was een kinderbril en te klein; hij drukte pijnlijk op haar neus en oogkassen. Ze nam niet de moeite een nieuwe te zoeken. Winkelen was tijdverspilling.
Vrienden hadden haar voor gek verklaard: waarom op een eiland gaan wonen als je niet van water houdt? En speaking of, liever ook niet vliegt?  Sabine was duidelijk  geweest. Ze kwam niet meer terug. Eenmaal daar zou ze de spreekwoordelijk brug ophalen en desnoods een muur optrekken rond het eiland.  Als haar broer haar de laatste weken niet had bestookt met appjes over de operatie van papa, dat ze die niet langer konden uitstellen, was ze thuis gebleven, op het eiland. Er moest een besluit worden genomen en nee, dat kon niet via facetime. Bovendien had papa naar haar gevraagd.

Sabine zette haar reistas op de grond en trok het vlieglabel met de letters AMS eraf. Vlucht KL412 was een hel geweest; een Oxazepam had niet weten te voorkomen dat ze alsnog een paniekaanval kreeg. Net voor het sluiten van de gate was ze terug naar de ingang van het vliegtuig gelopen, haar tas en mobiel achterlatend op stoel 12G.  Een tactvolle stewardess had haar zachtjes toegesproken en haar naar haar plaats teruggeleid. Het is tijd om te vertrekken en de gate mevrouw, moet nu echt dicht.  De copiloot stond van een afstand toe te kijken, zijn wenkbrauwen optrekkend over zoveel vrouwelijke hysterie. Elke ruimte waar de deur achter haar werd gesloten en waaruit ze niet kon ontsnappen, gaf haar het gevoel dat ze in haar doodskist lag en iemand de deksel dichtschroefde.
Die ochtend voor vertrek was het al vroeg zonnig op het eiland; Joost en zij hadden ontbeten op het buitenterras dat uitkeek over zee.  De opkomende zon zorgde voor een oranje kleurende lucht die overging in het azuurblauw zoals alleen de Middellandse zee dat kende. Het beloofde een warme dag te worden. De eerste vissersboten waren die ochtend vroeg teruggekomen met hun vangst. De felgroene houten boten trokken een streep door het opspattende water,  meeuwen scheerden over de emmers met roggen en krabben. Een van de vissers wierp visafval overboord; de meeuwen doken er opgewonden op.  
In de verte stak een eiland op uit zee, een puntige rots waar als je de vakantiebrochures moest geloven, magische krachten heersten en ooit de Sirenen langsvarende schippers probeerden te verleiden in hun armen te komen. Atlantis zou er gezonken zijn, maar bij gebrek aan kaarten, naamborden en feitelijk onderzoek bleef de magie van de plek onaangetast.

Sabine was uitgeput; de spanning van de vliegreis en de verdovende middelen hadden hun werk gedaan. Buiten was het Hollands guur. Langs de ramen van het appartement driehoog in West, dat ze aanhield als pied-à-terre maar waar ze al vier jaar niet was geweest, gleden regendruppels naar beneden. Maart mocht dan wel de belofte van lente inhouden, voorlopig hield die zich schuil. De overgang van het vrolijke, zonovergoten eiland naar het vochtig ruikend appartement in de drukke hoofdstad, brak haar op.
In dit huis had ze haar handtekening gezet op de koopakte en ook op de echtscheidingspapieren. Vanuit dit huis was ze zoals ze zelf zei, dagelijks op haar fiets naar school gestapt, naar haar o zo lastige maar hartverwarmende pubers. Hier had ze ook ja gezegd tegen een man die ze pas een maand kende. Hij had haar overgehaald haar koffers te pakken en mee te gaan naar het eiland. Haar leven hier was klaar.
Ze zou papa moeten bellen, dat ze aangekomen was, en Joost voordat hij definitief van de radar verdween. Het opknappen van huizen van BN’ers legde hem geen windeieren, maar het trok hem ook mee in het leven van cocktails om de dag af te sluiten, een snuifje om –hè lekker- de avond in te gaan, een pilletje om de nacht door te komen en een om – please nooit voor twaalf uur – de vroege ochtend te beginnen. De onvermijdelijke hoofdpijn wist hij te voorkomen door een vroege lunch met een –nee echt maar een- glaasje Prosecco. Daarbij lachte hij zijn witte tanden bloot en sloeg zijn armen om haar heen. Guapa, schoonheid, riep hij dan. Sabine wist nooit zeker of het de alcohol was die hier sprak. Hij rook naar kampvuur en witte wijn. Het buitenleven deed hem goed.
Ze kroop in het onopgemaakte bed onder het dekbed. Ze was te moe om het op te maken, later maar. Niet alleen het bed maar het hele appartement rook muf, naar jaren ongebruikt zijn en geen verwarming aan. Ze rook een vage lucht van kattenurine, van de tijd dat de kat de bank als zijn territorium had beschouwd. Ik moet de hele boel verkopen, dacht Sabine, voordat ze in een diepe slaap viel.


“Kan jij nou nooit eens reageren als ik bel?”
“Hoezo?”
“Ik heb je de hele avond proberen te bereiken. Neem gewoon dat ding op, hoe moeilijk is dat?”
Sabine zag negen gemiste oproepen van haar broer op haar display. Hoe kon ze die gemist hebben? Zou Joost ook al gebeld hebben? De vinkjes van haar appjes waren nog grijs. Hij was vast zijn telefoon weer kwijt.
“Ik sliep….”
“Slapen? Enig idee wat er hier aan de hand is?”
“Hoezo aan de hand?”
“Papa belt me de godganse dag, dat hij niet weet of hij de operatie door wil laten gaan.”
“Daar heeft ie goede redenen voor, denk ik zo.”
“Oh, vind je? Da’s nou typisch jij. Dat eeuwige cynisme.”
“Wat jij cynisme noemt, noem ik gezond verstand.”
“Iemand zus, moet hier het werk doen en jij bent het niet. Jij zit ergens ver weg op een eiland terwijl ik hier de rotzooi opknap.”
“Ik ben er toch? Ik heb morgen met papa afgesproken.”
“Daar weet ik niks van.”
Het was even stil aan de lijn. Ze was er weer, in het land van bekvechten en plaats bepalen, touwtrekken om wie meer en minder is, wie het hoogste woord mag voeren en recht van spreken heeft. Dat recht had Gerard als oudste. Of in ieder geval als achterblijvende verzorger. Ze hoorde de zware rokersademhaling van haar broer. Ze zag zijn gezicht voor zich, zijn te zware lijf bij gebrek aan beweging en  teveel aan junkfood. Een succesvol advocaten kantoor hebben, vraagt offers.
“Ik bel je morgen als ik bij papa ben.”
Ze drukte de telefoon weg en scrolde door de lijst Gemiste oproepen. Geen Joost. De kou was tot in haar botten gekropen, haar spieren voelden stijf aan. Ze stond op en trok haar dunne, katoenen ochtendjas uit haar tas. Terwijl ze de woonkamer inliep om de thermostaat hoger te zetten, zag ze door het raam het appartement aan de overkant. In een blauw verlichte kamer zat een man met zijn hand in zijn onderbroek tv te kijken. Het scherm vulde het grootste deel van de muur tegenover hem. In het appartement links van hem zaten een man en een vrouw in de hoek van een witte loungebank. Hij had zijn armen om haar heen geslagen.
Sabine trok de gordijnen in de woonkamer dicht en liep naar de douche. Van slapen zou voorlopig niets komen. Ze ging de stad in. Een film of zo, iets eten. Ze zou wel zien.

De volgende dag duurde het ruim twee uur voordat ze thuis -zoals Sabine het nog steeds noemde- was. Bijna even lang als haar vlucht gister. Eerst de trein en daarna de streekbus, die zich traag door de dorpen uit haar jeugd had geslingerd. Toen ze uitstapte aarzelde ze even of het de juiste straat was. Waar eerst een lagere school en een gymzaal had gestaan, stond nu een grijs bakstenen pand met hoge, smalle ramen. Onder De Bogen, stond op de gevel. Het bleek een verpleeghuis.  
Ze liep de straat in en stopte voor haar ouderlijk huis. Sabine wierp een blik op het ijzeren balkon rechts boven de voordeur- hoe vaak had ze daar niet stiekem gerookt? De deur zwaaide open. Haar vader, mager maar met een pientere, heldere blik, stond in de deuropening. De gebruikelijke begroeting van onhandige kussen volgde. Sabine volgde hem naar binnen en wierp in de hal haar jas over de trapleuning. Binnen bij de thee bespraken ze de operatie. Nou, hè, wat kunnen ze veel tegenwoordig.. Natuurlijk ging hij het doen al was het spannend. Echt papa, het is een routine ingreep. Gek, hij maakte helemaal geen wanhopige indruk. De beslissing over de operatie had hij allang genomen. Waar had Gerard het over?


‘Zullen we even langs het graf van mama gaan?’, vroeg haar vader plotseling. Het werd stil in de kamer. Net zo stil als de dag dat ze uit school was gekomen en papa haar op schoot had getrokken. Hij rook naar aftershave. Er was iets vreselijks gebeurd: mama was dood. Net toen ze wilde vragen wat er gebeurd was, werd ze onderbroken door een tante die die dag er ook was: ze hadden besloten het er niet over te hebben. Vijf dagen later op de begrafenis werd er evenmin over gesproken. Wel aaiden vreemden Gerard en haar over het hoofd. Tantes namen haar op schoot. Buren keken meewarig naar hen. Toen ze de kist de kerk uitdroegen, zong het koor  ‘Als God ons thuis roept, zal ik gehoorzaam zijn.’ Sabine was zeven, Gerard elf. Na de begrafenis had ze zoveel cake gegeten dat ze in de auto op weg naar huis moest overgeven. Haar groene, ribfluweel jurk zat onder; ze had hem daarna nooit meer gedragen.
Sindsdien werd er niet vaak meer over mama gesproken; een ongeopend boek op tafel dat niemand durfde aan te raken. Op het dressoir stond haar foto: een lachende jonge vrouw met twee kinderen die zich aan haar vasthielden, ergens op een strand aan de Middellandse zee. Ieder jaar brachten ze op haar verjaardag blauwe hyacinten naar het graf. In het leven van haar vader waren al snel andere vrouwen gekomen, maar niet een bleef lang genoeg om mamma te noemen. Niet dat Sabine dat ooit van plan was geweest.

Een half uur later liepen Sabine en haar vader om de kerk van het dorp heen, naar de begraafplaats erachter. Het hoge, smeedijzeren hek stond open. Sabine was er lang niet meer geweest. Het leven ging door. Ze haalde haar VWO diploma, verhuisde naar de stad, ging naar popconcerten, werd verliefd, kocht condooms en rookte sigaretten. Ze wilde naar de Theaterschool. Of studeren.  Ze wilde vooral het verstikkende dorp uit en ademhalen. Daarvoor moest ze naar de hoofdstad.
‘Ze ligt hier’. 
Haar vaders stem klonk ineens ongeduldig, hij oogde moe. Sabine was al vooruit gelopen, langs nieuwe graven met verse bloemen tot aan het deel  met de graven met verregende knuffels en gekleurde windmolentjes. Ze zat fout. Ze draaide zich om en liep terug. Haar vader stond bij een rij grijze, identieke grafstenen, aan de rand van het kerkhof. De stenen waren bedekt met mos en de namen lastig te lezen. Nergens bloemen, niet eens de restanten van een krans die er ooit moet zijn gelegd. Het voelde er verlaten en kil. Haar oog viel op het middelste graf: S. van der Steegen, In Liefdevolle Herinnering. Daaronder geboortejaar en sterfdatum. Waar Sabine het ene moment nog staarde naar het graf van haar moeder, wierp ze nu een blik in haar toekomst. Een schok ging door haar heen: het waren ook haar initialen waarnaar ze keek, het was ook haar naam.
“Maar hoe is mama nou precies verdronken?”, vroeg Sabine voorzichtig.
Ze had geaarzeld de vraag te stellen. Ze waren geen familie van praters; ze waren goed in zwijgen, vooral over zaken die ertoe deden. Een verkeerd woord, net niet de juiste toon en haar vraag zou net als haar moeder, oplossen in de tijd.  Haar vader staarde nog steeds naar het graf en zweeg. Haar vraag leek te zweven boven de kille grond van het kerkhof. In de verte klonken de gedempte stemmen van voorbijgangers op straat, verder was het stil.
‘Ze is niet verdronken”, antwoordde hij uiteindelijk. “Ze heeft zichzelf verdronken. In het kanaal.”

Later, veel later, zou Sabine zeggen dat in dit moment dat weliswaar maar een paar seconden duurde, haar hele leven zich aan haar openbaarde en kantelde. Anders kon ze het niet noemen: openbaren. Er was vast een beter woord voor. Als alles ineens duidelijk wordt. Als je erachter komt dat je leven een leugen is.  Het was een helder weten van alles wat er in haar leven was gebeurd. Haar ronddwalen in het samsara van het bestaan. Haar eeuwige zoektocht naar ergens bij horen. Naar thuiskomen. Een woordeloos inzicht dat Sabine niet eerder zo direct had ervaren. Gebeurtenissen in haar leven die eerder geen betekenis hadden gehad, dienden zich als een caleidoscoop aan haar aan. De dag dat ze onaangekondigd het ouderlijk huis verliet (ze was nog geen zeventien; haar vader was woedend). Haar vertrek naar de stad. De keus de Theaterschool toch niet te doen. De vijftien jaar eenzaamheid van haar huwelijk. Haar harde werken als docent op een ROC. De burn out die haar ziel doofde en de beste jaren van haar leven stal. Ze zag wat er was in haar leven. Alles kreeg betekenis en het was groter dan zijzelf. Ze onderdrukte een schreeuw en zakte op haar knieën. In die paar seconden zag Sabine wie ze was. Ze zag het. Nu. Haar terugkerende droom waarin ze als klein meisje in een brede rivier krampachtig achter haar moeder aan zwemt, werd in een klap helder. De paniek die ze voelt als de kracht uit haar korte armpjes en beentjes verdwijnt, terwijl ze haar best doet dichterbij mama te komen. Hoe ze steeds dieper in het water wegzakt.  En mama niet omkijkt.

De omvang van de boodschap besefte ze pas nu hier aan het graf, terwijl ze op haar knieën zat. Haar moeder had Sabine achtergelaten. Ze had haar –onbewust- laten zien dat niet alleen het leven maar ook zij, haar dochter, het niet waard was om voor te leven. Sterker nog: Sabine was loyaal geweest; ze had net als haar moeder het leven ook verworpen. 
Ze was negenveertig en bang voor alles: voor onvoorwaardelijke liefde, succes, het volgen van je hart, ja voor gelukkig zijn. Voor vliegen. Voor honden, omdat ze ruiken dat je bang bent. Voor alleen zijn. Donkere bossen. Onweer. Autorijden. Zichtbaar zijn. Liefhebben. Geliefd zijn. Leven. Voor alles had ze een ongrijpbare angst voor water. Intuïtief wist ze dat het water ingaan gelijk was aan de dood. Een angst die niets anders was dan angst voor het leven.  Ze had niet geweten hoe te leven. Geen ja durven zeggen tegen alles wat op haar pad kwam. Ergens lang geleden had ze besloten dat ze het niet waard was. Niet goed genoeg.

Sabine zag ook de kansen die ze niet had gegrepen. Het was de belangrijkste motor in haar leven: zelf afwijzen om niet afgewezen te worden. Toen ze bij de selectie voor de Theaterschool bij de laatste zes kandidaten eindigde, was ze het pand uitgelopen en niet meer teruggekomen. Terwijl ze haar handtekening zette onder haar bul Geschiedenis, wist ze zeker dat ze alles en iedereen belazerd had. Op de vraag van het bestuur of ze directeur van de school wilde worden, had ze nee gezegd.  Ze hebben niet goed opgelet, dacht ze. Vroeger of later ontdekken ze dat ik een miskoop ben, een te dure winterjas die zijn geld niet waar maakt. Door zelf alles af te wijzen hoefde ze de pijn van de afwijzing van haar moeder niet te voelen. Haar ex man had gelijk; hij dronk zoveel omdat zij nooit tevreden was in hun huwelijk.  Haar leven was mislukt, zij was mislukt. Gerard was er wel in geslaagd alles uit het leven te halen. Hij was succesvol. Vermogend. Graag gezien in het dorp waar hij was blijven wonen.
Ze zat ze nog steeds op haar knieën voor het graf. De kou van de vochtige grond was in haar lijf opgetrokken. Haar vader had zenuwachtig naast haar gestaan en zijn hand onhandig op haar schouder gelegd. Hij wist geen raad met zoveel emotie.

Vier dagen later tilde ze haar handbagage uit het vak boven stoel 12G. Gerard had erop aangedrongen haar naar het vliegveld te brengen Ze had ja gezegd, ook al was het met de trein vanuit de hoofdstad nog geen half uur. De operatie was geslaagd; vader had weer volop praatjes in het ziekenhuis. Haar vlucht had vertraging; duizenden ganzen zorgden voor overlast op de luchthaven. Een was er in de motor van het dalende vliegtuig terechtgekomen. Dat heb ik weer, dacht Sabine.
Gerard en zij hadden in de vertrekhal lang met elkaar gesproken. Of hij op de hoogte was geweest van wat er speelde in het leven van mama, hoe ze jaren worstelde met depressies en vooral, had hij al die tijd geweten hoe ze was overleden? Ja, zei hij, maar hij had het haar, zijn kleine zusje, willen besparen. Ze had het al moeilijk genoeg zonder moeder. Hij vertelde over de zaak, dat hij het te druk had. Over zijn oudste zoon die dreigde te ontsporen. Hij wist als vader niet goed wat te doen. Ze zag zijn tranen en had haar hand op de zijne gelegd. De korte haartjes op de rug van zijn hand prikten.
Door haar niet de waarheid te vertellen was de dood van haar moeder een fantoom geworden, dat ronddwaalde in de catacomben van haar geest. Het had haar leven onbewust beheerst. Dat zag ze nu. Er was geen reden Gerard iets te verwijten, net zomin als alle anderen die hadden gezwegen over de waarheid in haar leven. Het leven was gegaan zoals het gegaan was. Niemand viel iets te verwijten, ook haar moeder niet. Ze was niet bestand geweest tegen de demonen in het donker. Het inzicht dat haar moeder geen schuld trof, maar eenvoudigweg niet verder kon in de hel waarin ze leefde, landde op hetzelfde moment dat het vliegtuig de zanderige landingsbaan van het eiland raakte.

Ze liep als laatste naar de uitgang van het vliegtuig en stond boven aan de trap even stil. De geur van kerosine maar ook die van het voorjaar, warmte en belofte. Ladies and gentleman, sprak de captain bij het landen, welcome to the island. It’s a beautiful day, twenty one degrees. You can leave  your raincoat and sorrows behind. Enjoy your stay. Ze was in de lach geschoten; een man met humor. Daar hield ze van.
Bij het verlaten van het vliegtuig zag ze het bericht van Joost: ‘Onverwacht naar Bali. Villa opknappen. Bel je ASAP. Sorry!!!!” Ze onderdrukte de neiging terug te appen. Typisch Joost. Hij leefde in het universum van een volwassen kind: de wereld draaide om hem.  Ze nam een taxi die haar tien minuten later afzette onder aan het weggetje naar haar huis. Ze hijgde licht terwijl ze het pad naar boven liep. De honden van het huis verderop sloegen aan. Toen ze haar sleutel in de deur stak, bleek die niet op slot. Shit. Ook typisch Joost. Je moet vertrouwen op het universum, riep hij dan. Er was al twee keer ingebroken dit jaar.
Sabine liep door de hal naar de woonkamer. Een glazen schuifpui besloeg de achterwand en gaf vrij zicht op buiten.  Ze was maar vijf  dagen weggeweest, maar het licht trof haar weer. Ze was vergeten hoe het in de namiddag weerkaatste op het water en de zee turkoois kleurde. Hoe het de rotsen oplichtte in de zon. De cipressen in het landschap wiepen hun lange schaduwen over de roodbruine aarde van de heuvels. Ze was thuis.
Toen haar ogen aan het licht gewend waren, zag ze de rondslingerende kleren in de kamer. Op de loungebank lag een trui en een short. Een onbekende bikini lag naast de houtkachel op de grond. Een handdoek hing over de leuning van de schommelstoel. Op de glazen salontafel stonden whiskyglazen en halfvolle bierflesjes; de asbakken puilden uit -hoe vaak had ze niet gevraagd niet in huis te roken? Ze liep naar de slaapkamer en trof de kledingkast open aan: Joost’ kant was leeg en zijn groene legertas stond niet op de onderste plank. Hij was weg, en langer dan dat zijn appje suggereerde.

In de badkamer keek Sabine naar het gietijzeren bad, en de handdoeken die over de rand hingen. Aan het haakje ernaast zag ze plots haar badpak hangen. De lichte spanning in haar maag die ze tot nu toe had gevoeld, ebde weg. Tot haar verrassing voelde ze zich kalm, opgelucht zelfs. Ze trok het badpak aan, sloeg een handdoek om en liep naar buiten. Haar benen waren niet geschoren, maar niemand die het zou merken. Via de uitgehakte, smalle stenen trap aan het eind van de tuin daalde ze af naar het strand.
Ze stond stil aan de vloedlijn en keek uit over zee; die was rustig, uitnodigend. De zon ging bijna onder. In de verte lag het rotseiland waar de Sirenen haar riepen.  De kiezels onder haar voeten waren scherp, de golven sloegen over haar onderbenen.  Voorzichtig liep ze verder het water in. Het was nog koud; ze rilde. Inmiddels reikte het water tot aan haar middel. De golven duwden en trokken aan haar.
Om de stilte te horen wist ze, moet je diep durven gaan, voorbij de golven. Daar is het helder. Langzaam liet ze zich onder water zakken. De bodem verdween onder haar voeten. Het water omsloot haar. Geluiden verstomden. Het licht van de laag vallende zon brak door het groenblauwe water heen, als het noorderlicht. Haar adem stokte, haar longen barsten bijna. Alles was stil hier. Zo stil. Ze sloeg haar armen uit.

Laat een reactie achter:

Laat een reactie achter:

Share This