Zeven redenen om niet naar een satsang te gaan. “Naar wat?”
-
Het is raar
-
Je moet wel heel wanhopig zijn om het te doen
-
Je ontmoet er Brabanders. Best veel
-
Ze kijken er diep in je ogen en raken je aan
-
Er is helderheid en waarheid. Daar moet je tegen kunnen
-
Er is liefde. Zo veel dat het bijna te groot is voor een mens
-
Er is humor. In overvloed
Op een dag –alweer bijna tien jaar geleden- kom ik terecht op een boerderij in Limburg, op een stilte retraite geleid door een echtpaar uit den Bosch.
Het is maar goed dat je niet weet waar je aan begint in het leven, we zouden teveel nalaten. Zo weet ik niet waar ik terecht kom als ik – uit pure wanhoop omdat ik niet meer weet hoe ik verder moet met het leven dat ik leid, ja zeg en me opgeef.
Ik was zeker niet gegaan als ik het vooraf had geweten.
De setting waarin ik verzeild raak, is mij totaal vreemd: satsang.
Twee keer per dag zit een groep van 35 mensen in een halve kring om een echtpaar heen. De ruimte ademt aandacht: overal bloemen, kaarsen, open vuur en thee. Ook dat laatste heel veel.
Zij nodigen je uit tussen hen in plaats te nemen als je een vraag hebt, iets wil delen of gewoon: omdat je er behoefte aan hebt. Alles is goed.
Die dag in Limburg maak ik kennis met een aanpak die op zijn zachts gezegd, bijzonder afwijkend is van de wereld van therapeuten, coaches en psychologen die ik tot dan toe heb versleten. Zonder blijvend resultaat overigens.
Dertig jaar eerder ben ik Brabant ontvlucht om naar Amsterdam te gaan, waar ik mij onderdompel in de dynamiek van de stad van het theater, waar mijn hart ligt.
Mijn depressies gek genoeg, verhuizen mee; ze trekken zich niets aan van ingepakte dozen en kwistig verstuurde verhuisberichten. Als ongenode gasten nestelen ze zich in mijn nieuwe woning, ja zelfs in mijn bed.
Ze blijven.
Het helpt die dag in Limburg ook niet dat de groep onbekenden allemaal Brabanders zijn.
We brengen een groot deel van de dag in stilte door, maar zelfs stil zitten ze meteen in mijn allergie. Gekmakende stemmen en oordelen buitelen in mijn hoofd over elkaar heen: wat doe ik hier? Wie zijn die mensen? Hier blijf ik dus niet. No way.
Dat ze je ook nog langdurig in de ogen kijken en aanraken, doet voor mij de deur dicht. Blijven is geen optie.
“Ik ga hier morgen dus weer weg.”
Het is het eerste keer dat ik iets zeg tegen het echtpaar; zij is gekleed in stemmig wit, hij draagt een paars jasje. Ze zitten in comfortabele stoelen tegenover ons, de groep.
“Prima, antwoordt de man stellig. “Als je maar betaalt.’
Het is de eerste keer dat ik Jos ontmoet, en ik weet niet of dit antwoord me schokt of juist raakt door zoveel eerlijkheid en humor. De energie spat van deze man af, zijn ogen schitteren. Ik schiet hardop in de lach. Dit bevalt mij. Deze man ken ik. Hij spreekt mijn taal.
Vooral de manier waarop hij het zegt, raakt me diep.
Er spreekt liefde uit, een oneindige zachtheid waarmee hij mij alle ruimte geeft om te gaan. Of te blijven.
Geen oordeel, niet overtuigen, geen beter weten en zeker geen cynisme.
“ Jij weet zelf, zegt hij, wat het beste voor je is. Vertrouw erop,” zegt hij.
Het is goed, wat ik ook beslis.
Ik blijf.
Zo maak ik kennis met nog een fenomeen dat ik niet ken: onvoorwaardelijke liefde.
Dat laatste kan ik pas veel later toelaten, wanneer ik door de vele lagen van verdriet en weerstand ben gegaan. Omdat ik eenvoudigweg niet kan geloven dat er iemand van me houdt. Onvoorwaardelijk.
Zonder dat ik daar mijn best voor moet doen.
Dan is er nog een fenomeen dat ik niet ken: humor in de hulpverlening. Die is er, dankzij Jos, vanaf minuut een.
In de jaren die volgen is elke satsang en retraite die ik bij hem en zijn vrouw volg, een bijzonder feest van herkenning, een diep ervaren van mijn zielenpijn, liefdevol kijken naar de waarheid van mijn leven en helen.
De manier waarop hij contact met mij en de anderen, is een spel van ontmoeten: liefde, humor, licht, wijsheid en warmte. En altijd onvoorwaardelijk.
Hij is een speler, ik ben het ook.
Zo zucht ik tijdens een retraite dat ik echt wel klaar ben met deze sessies.
“ Ik ga hier niet steeds bij zitten hoo r Jos. Het is me allemaal te zwaar. Al die verhalen, dat verdriet.Dat is toch uitputtend om bij te zijn?”
“Lieverd, jouw hele leven is uitputtend. En daar ben je wel dag en nacht bij.’
In Limburg breng ik de dagen vooral huilend door; onophoudelijk stromen de tranen.
Omdat ik voor het eerst zie in welke film ik tot nu toe heb gezeten, in welke oorlog ik tot nu toe heb geleefd.
“Jos”, snik ik bij het ontbijt, ‘ik kan hier toch geen vijf dagen gaan zitten huilen?”
“Waarom niet, heb je iets beters te doen dan?
Zijn oneliners en adviezen zijn in al zijn eenvoud briljant.
Zo klaag ik tijdens een sessie over mijn ex die maandelijks vijf euro inhoudt op de kinderalimentatie. Omdat onze dochter die bij mij woont, soms in het weekend bij hem eet.
“Stort elke maand 5 euro op zijn rekening”, zegt Jos, “en zeg dat ie ook een toetje koopt.”
Uit puur enthousiasme haal ik satsang naar Amsterdam.
Ik wil dit delen met mijn vrienden en hen laten ervaren wat er gebeurt bij deze sessies en deze bijzondere mensen. Waarom het steeds beter met me gaat.
Via een vriendin regelen we een prachtige locatie op de Keizersgracht.
Hij glundert als we er aankomen en kijkt stralend rond. De smaak van satsang in Amsterdam heeft hij meteen te pakken
“Jos,” zeg ik als we naar binnen lopen, “we zitten hier wel op Tripple A locatie hè!?”
“Wilma”, zegt ie, “wij zijn Tripple A.”
Op Ibiza geef ik inmiddels zelf spel satsangs tijdens de retraites.
Aan de deelnemers vraag ik een zin op te schrijven waarmee we gaan spelen. Een zin die er echt toe doet; die ze in hun leven altijd al hebben willen zeggen.
Ontroerende scenes volgen: een zoon vraagt zijn vader of hij wel van hem houdt, een moeder vraagt haar kind om vergeving omdat ze er te weinig voor haar kon zijn, een verslaafde roept: Ik ben dat niet.
Jos wil natuurlijk meedoen en stapt met mij op het podium.
Op het hoogtepunt van onze scene gooit hij zijn zin eruit
“Ik heb zin in een kroket!”
Op de Maanhoeve retraite met de supervisie jaargroep die zij begeleiden, doe ik een bekentenis:
“Jos, als ik jou en Wilhelmien niet had ontmoet, had ik al lang ergens aan een boom gebundeld.”
“Nou dan kan je beter een tijdje aan mij bungelen, een stuk gezelliger ook.”
Onze laatste wandeling is in maart dit jaar, in het klooster weekend in Goirle.
We schuifelen arm in arm voorzichtig door de tuin. Jos die veel afgevallen is, loopt wankel en houdt zich stevig aan mij vast.
“Fijn zo hè?”, zegt ie, “niks hoeft meer. Alleen de vogels en stilte.”
Hoe is het trouwens met die jonge lover van je”, vraagt ie. Nieuwsgierig als ie is.
“Dat heb ik uitgemaakt. Teveel gedoe. ’
“Goed zo”, zegt hij. “Gedoe is niet goed. Dat je zo’n jong ding verkoos boven mij, begreep ik sowieso al niet.”
Tien dagen voor zijn dood hebben we nog even telefonisch contact.
“Het gaat goed met je, hè meisje?”, zegt hij. “Ik hoor het aan je stem.”
Ja Jos, het gaat goed met me, heel goed. De dozen zijn uitgepakt, ik heb de bodem gezien en ben weer thuis.
Thuis bij wie ik ben: licht.
Ik blijf.
Tot slot
Dit betoog over waarom je beter geen satsang kan volgen, sluit ik af met de nu al legendarische woorden van Jos:
“Nu is het wel klaar toch? Is er nog iets lekkers te eten?”
In herinnering aan Jos Titulaer, 1940 -2018.
www.lichtendinzicht.nl